De arbeidsmarkt is voortdurend in beweging. Vroeger werkte je een leven lang bij dezelfde werkgever maar dat is al lang niet meer zo. Ook vanuit de werkgever wordt steeds vaker verwacht dat werknemers flexibel en duurzaam inzetbaar zijn. Er ontstaan bovendien nieuwe banen waar op korte termijn geen gekwalificeerde mensen voor te vinden zijn. En als gevolg van de coronacrisis zijn er hele sectoren waar mensen hun baan verliezen terwijl er in andere branches een enorm tekort is. Het toetsen op beroepsoverstijgende competenties kan wellicht een deel van de oplossing zijn, aldus Wijnand Prins, directeur bestuurder van de Stichting Kwalificatiekamer.

Samen met Annie Kempers-Warmerdam, bestuursvoorzitter Stichting Examenkamer, schreef Prins hierover onlangs een artikel in het vakblad Examens. “Toen we dit schreven, hadden we niet kunnen voorzien hoe actueel het onderwerp is”, vertelt Prins. “Je hebt nu jongeren die net hun diploma en daarmee hun startkwalificatie hebben behaald, en meteen weer bij- of omgeschoold moeten worden om daadwerkelijk aan de slag te kunnen op de arbeidsmarkt. Als dat niet gebeurt, heb je als werkzoekende een serieus probleem.”

Meetbaar maken van de levenslange ontwikkeling

“Het diploma dat je ooit, in een ver verleden hebt behaald, heeft steeds minder waarde. Tegenwoordig moet je een leven lang willen ontwikkelen. Al werkende ontwikkel je je in gemiddeld drie tot vijf jaar tot vakbekwaam functionaris en in gemiddeld vijf tot tien jaar tot vakvolwassen professional. Dit is het voorbeeld van informeel leren. Je kunt bijvoorbeeld bij een supermarkt binnenkomen als vakkenvuller en uiteindelijk eindigen als manager. Branchestandaarden geven aan welke vaardigheden je nodig hebt om vakbekwaam te functioneren in een specifiek beroep. Maar je hebt natuurlijk veel meer geleerd. Denk aan het houden van een verhaal voor een groep, het leiding geven aan collega’s, het communiceren met klanten etc. Dit zijn beroepsoverstijgende competenties waar je ook iets aan hebt in andere functies, bij andere bedrijven of bij werk in andere sectoren. Het is de kunst om die competenties meetbaar te maken.”

Beroepsoverstijgend competentiestelsel

Vanuit de Europese Commissie is een project gestart om hiertoe een gemeenschappelijke beroepsoverstijgende competentiestructuur (framework) samen te stellen. In Nederland is daar vanuit het Nationaal Kenniscentrum EVC reeds invulling aan gegeven; zij hebben samen met betrokkenen in het veld een Beroeps Overstijgende Competentiestructuur (BOC) met standaarden op de verschillende niveaus ontwikkeld. “Uiteindelijk solliciteer je toch als mens op een vacature. Met een diploma laat je zien op welk niveau je aantoonbaar startbekwaam bent. Maar het is natuurlijk veel belangrijker wat je daadwerkelijk kunt bijdragen aan de betreffende functie. En daar komen ook andere competenties dan branche specifieke vaardigheden om de hoek kijken.”

Valideren van beroepsoverstijgende competenties via EVC

“Een EVC-traject is hét middel waarmee je juist die beroepsoverstijgende competenties – door portfolio beoordeling en valideringstrajecten aan de hand van de BOC-standaarden – inzichtelijk kunt maken en vast kunt leggen voor erkenning.” Het mooie is dat ook de waarde van bekwaamheden die je buiten het onderwijssysteem en op andere plekken dan je werk hebt opgedaan, daardoor stijgt. “Opeens wordt datgene wat je tijdens je vrijwilligerswerk doet relevant. Als jij in je vrije tijd prima in staat bent om een voetbalteam te trainen, dan kun je wellicht ook een leidinggevende functie op je werk aan. Door te kijken naar de persoon als geheel kun je mensen in hun kracht zetten.”

Arbeidsmobiliteit en een duurzame inzetbaarheid door periodieke APK

Prins pleit voor het periodiek vastleggen en valideren van beroepsoverstijgende competenties in de vorm van een periodieke APK. “Het levert een wezenlijke bijdrage op voor de arbeidsmobiliteit en een duurzame inzetbaarheid. Het stelt mensen in staat van de ene naar de andere baan te gaan. Ik zie het niet als dé oplossing voor alle problemen in de huidige arbeidsmarkt, maar wel als een essentieel onderdeel ervan. Er zijn jongeren die een MBO-2 opleiding volgen maar deze niet kunnen afronden, omdat ze het Nederlands niet afdoende beheersen – en daardoor een ‘handicap’ hebben in het zoeken naar werk – terwijl ze vaktechnisch ontzettend goed zijn. Dat moet anders. Eigenlijk zou je om de drie tot vijf jaar in beeld moeten brengen wat je in die periode allemaal hebt geleerd. Veel mensen blijken dan opeens aanzienlijk meer en breder inzetbaar te zijn dan zij zelf of hun werkgever dachten, er gaat een heel nieuwe wereld voor hen open.”